Lodewijk Paul Aalbrecht Boon werd op 15 maart 1912 geboren in een gezin uit de laagste middenklasse in de fabrieksstad Aalst. Op zijn zestiende ging hij van school, waarna hij zich ontpopte als een autodidact met een passie voor literatuur, film en beeldende kunst én een roeping.
Boon zag zichzelf als lid van een artistieke voorhoede die de modernisering van de wereld in goede banen hielp leiden. Vanaf het begin is duidelijk dat volgens de schrijver de moderniteit zoals die concreet vorm krijgt sinds de industriële revolutie een gemiste kans is voor de mens om zich te bevrijden uit de kluisters van de traditie. Van nostalgie naar de pre-industriële wereld is bij Boon geen sprake, maar hij is er stellig van overtuigd dat de moderne mens door zijn blinde geloof in vooruitgang nieuwe onvrijheden en zelfdestructieve situaties schept.
Louis Boon debuteerde officieel met de roman De voorstad groeit (1943) en werd onder de schrijversnaam Louis Paul Boon bijna op slag een gereputeerd, zij het niet onomstreden auteur in Vlaanderen. In zijn niet aflatende poging om het publiek te confronteren met het moderne leven zoals het volgens hem is – namelijk tamelijk chaotisch en barbaars – maakt Boon gebruik van aan de historische avant-garde en het internationale modernisme ontleende technieken en procedés. Dat levert baanbrekende romans op als Mijn kleine oorlog (1947), de diptiek De Kapellekensbaan (1953) en Zomer te Ter-Muren (1956) en De paradijsvogel (1958).
Naast romans publiceerde Louis Paul Boon novellen, verhalen, gedichten, literatuur- en kunstkritisch proza, reportages en ‘Boontjes’ (een soort cursiefjes). Maar het liefst had hij naar eigen zeggen films gemaakt. Intussen zorgden vertalingen van zijn werk ook voor de nodige aandacht en waardering buiten het eigen taalgebied. Met het oog op de Nobelprijs Literatuur had Boon zich op 11 mei 1979 moeten aandienen op de Zweedse Ambassade in Brussel, maar dat is er niet van gekomen: de dag voordien bezweek de schrijver aan een hartaanval.