Hoewel ze intussen wel het een en ander van hem gewend waren, wist Louis Paul Boon in 1956 toch weer heel wat critici te doen gruwelen met zijn roman Niets gaat ten onder. Het is de geschiedenis van de technische school Constructa, waar achter de schermen een genadeloze strijd om de macht wordt gevoerd. Intriges, manipulatie en bedrog zijn er de regel. En achter een façade van burgerlijk fatsoen woekeren ontucht en seksuele perversies. In deze mondo cane lijkt Frans Ghoedels lang de enige onschuldige te zijn. Aanvankelijk vreest hij in de rottenis te verzuipen, maar na verloop van tijd is er eigenlijk niets wat hij liever zou willen dan samen met deze helse school ten onder te gaan. Constructa blijkt echter behoorlijk schokbestendig, en ook Frans Ghoedels zelf komt na de door hem geplande ondergang weer bovendrijven. Als een kurk.
Niets gaat ten onder is een allegorie van de moderne mens die de idee van vooruitgang heeft verheven tot zijn noodlot. Na meer dan een halve eeuw gaat van Boons roman nog altijd de beklemming uit van een klassieke film noir.
* 'Alles is grauw en duister in dit boek. Maar de wereld in haar totaliteit is niet alleen grauw en duister. Daar is het Dogenpaleis in Venetië en de heilige berg Fusijama; daar is, soms, het gelaat van Silvana Mangano en de muziek van Bach; in de kloosters bidden de monniken en tussen mensen bestaat welwillendheid en liefde. In de kerken is het mysterie Gods aanwezig als ervaarbare werkelijkheid, en uit de dood van de grauwe winter bloeit het leven van de lente op. Niets van dit alles bestaat in het boek van Boon.' – Gerard Knuvelder over Niets gaat ten onder.
* Boon ist der Balzac der Flamen.' – Sibylle Cramer in Die Zeit